Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jat·te
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
jatten

jatte

  1. enkelvoud verleden tijd van jatten
    • Ik jatte. 
    • Jij jatte. 
    • Hij, zij, het jatte. 
  2. aanvoegende wijs van jatten

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen