jantje-van-leiden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jan·tje-van-lei·den
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jantje-van-leiden -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het jantje-van-leideno

  1. (pejoratief) (gedrag van een) gemakzuchtige mooiprater
     “Pagan” stamt van het Latijnse paganus, dorpeling en bij uitbreiding boerenkinkel, maar in militaire zin betekende het burgerman, iemand die, in tegenstelling tot een soldaat, niet ten strijde trok, maar achterbleef. En het is in de zin van achterblijver dat de christelijke schrijvers het woord gebruikten: de christelijke rigoristen beschouwden zichzelf als soldaten van de ene, ware God en wie weigerde de wapens op te pakken in de heilige oorlog die het geloof voor hen was, was een achterblijver, een jantje-van-leiden, een `paganus'.[2]
     Het is aardig dat Marijnissen, die zich waarschijnlijk niet bewust is van het artikel van Van Schaik, die stelling - voor wat zij waard is - weer heeft opgevat, en het is nog aardiger dat de regering zich daar niet met een jantje-van-leiden van heeft afgemaakt, maar er serieus op is ingegaan.[3]
Uitdrukkingen en gezegden
  • zich er met een jantje-van-leiden van afmaken
onvoldoende grondig, met alleen schijnbare inzet verrichten

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. jantje-van-leiden op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Hafid Bouazza
    “Toen Jahweh nog een meisje had” (7 mei 2004) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    J.L. Heldring
    Dezer Dagen : De grenzen bereikt? (19 december 2000) in: NRC Handelsblad