Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·voch·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
invochten
vochtte in
ingevocht
zwak -t volledig

Werkwoord

invochten [1]

  1. overgankelijk vochtig maken

Werkwoord

vervoeging van
invechten

invochten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van invechten
    • ...dat wij invochten. 
    • ...dat jullie invochten. 
    • ...dat zij invochten. 

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen