invariant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·va·ri·ant
Woordherkomst en -opbouw
- [zelfstandig naamwoord] zelfstandig gebruik van het bijvoeglijk naamwoord
- [bijvoeglijk naamwoord] van het Frans invariant; op te vatten als afleiding van variant met het ontkennend voorvoegsel in-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invariant | invarianten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoordinvariant v/m
- onveranderd blijvende grootheid
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | invariant | invarianter | invariantst |
verbogen | invariante | invariantere | invariantste |
partitief | invariants | invarianters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
invariant [1]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord invariant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invariant" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Bijvoeglijk naamwoord
Woordherkomst en -opbouw
invariant