Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·va·ri·ant
Woordherkomst en -opbouw
  • [zelfstandig naamwoord] zelfstandig gebruik van het bijvoeglijk naamwoord
  • [bijvoeglijk naamwoord] van het Frans invariant; op te vatten als afleiding van variant met het ontkennend voorvoegsel in-
enkelvoud meervoud
naamwoord invariant invarianten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoordinvariant v/m

  1. onveranderd blijvende grootheid
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen invariant invarianter invariantst
verbogen invariante invariantere invariantste
partitief invariants invarianters -

Bijvoeglijk naamwoord

invariant [1]

  1. onveranderlijk
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Bijvoeglijk naamwoord

Woordherkomst en -opbouw

invariant

  1. onveranderlijk
Overerving en ontlening