Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·net·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen internetloos internetlozer internetloost
verbogen internetloze internetlozere internetlooste
partitief internetloos internetlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

internetloos

  1. zonder internet
    • Mijn kinderen kunnen nauwelijks geloven dat er een internetloze wereld heeft bestaan. 

Gangbaarheid