insteek
- in·steek
- naamwoord van handeling van insteken ww [1]
- [2] in deze betekenis bekend sinds de jaren 1990 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | insteek | insteken |
verkleinwoord | insteekje | insteekjes |
de insteek m
- handeling van het insteken
- De insteek van de naald is wat lastig als de huid verdikt is.
- inbreng, benadering, wat men wil bereiken, wat men te berde brengt
- De insteek is nadrukkelijk meer ruimte te scheppen voor de eigen visies en missies van zuidelijke partners bij hun eigen capaciteitsopbouw.
- (medisch) voorraad linnengoed die een instelling in huis heeft [3]
- (bouwkunde) voor een deel ingestoken tussenverdieping in een eenlaags huis met zeer hoge begane grond.
- .. is een 14de-eeuws huis met in wezen nog de oorspronkelijke insteek.[4]
- Het woord insteek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insteek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ insteek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ ikzorgerwelvoor.nl
- ↑ dbnl gearchiveerd: Utrecht. De huizen binnen de singels.Marceline Dolfin, E.M. Kylstra en Jean Penders1989
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be