Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·le·ven
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inleven
leefde in
ingeleefd
zwak -d volledig

Werkwoord

inleven

  1. wederkerend zich geheel en al met zijn gedachten in iets verplaatsen
    • Hij had zich volledig in die rol ingeleefd. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be