1. De inkomhal in het stadhuis van Rotterdam.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·kom·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inkomhal inkomhallen
verkleinwoord inkomhalletje inkomhalletjes

Zelfstandig naamwoord

de inkomhalv / m

  1. (bouwkunde) ruimte in een gebouw waar bezoekers binnenkomen en verblijven totdat zij verder naar binnen mogen
    • Via een brede wenteltrap belanden bezoekers onmiddellijk in de erg ruime, centrale inkomhal van ‘De Bazel’, die is voorzien van een glazen dak. In die ontvangstruimte bevindt zich de publieksbalie. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen