Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·gros·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ingrosseren
ingrosseerde
geïngrosseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ingrosseren

  1. (juridisch) een officieel afschrift (grosse) opstellen; eertijds vaak in het Latijn
    • De akte werd door hem geïngrosseerd 
Vertalingen

Gangbaarheid