• ind·byg·ger
Naar frequentie 26618
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   indbygger     indbyggeren     indbyggere     indbyggerne  
genitief   indbyggers     indbyggerens     indbyggeres     indbyggernes  

indbygger, g

  1. bewoner, burger, ingezetene, inwoner, staatsburger (mannelijke vorm)
    «I almindelighed refererer ordet amerikanere til indbyggerne i USA.»
    In het algemeen heeft het woord Amerikanen betrekking op de inwoners van de Verenigde Staten.
  2. bewoonster, burgeres, ingezetene, inwoonster, staatsburgeres (vrouwelijke vorm)
  • [1]: landets innbyggere
de algemeenheid van burgers