impliceren
- Geluid: impliceren (hulp, bestand)
- im·pli·ce·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘omvatten’ voor het eerst aangetroffen in 1594 [1]
- afgeleid van het Franse impliquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
impliceren |
impliceerde |
geïmpliceerd |
zwak -d | volledig |
impliceren
- inergatief stilzwijgend ten gevolge hebben
- Dit impliceerde een verhoging van de lasten.
1.stilzwijgend ten gevolge hebben
- Het woord impliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "impliceren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "impliceren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be