Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hy·po·theek·schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hypotheekschuld hypotheekschulden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hypotheekschuldv / m

  1. het nog niet terug betaalde deel van een lening met onderpand
    • DNB is sowieso geen voorstander van hoge hypotheekschulden en pleit al langer voor bijvoorbeeld een snellere afbouw van de hypotheekrenteaftrek en het verder aanscherpen van de leennormen. Zo'n schuld maakt huishoudens immers kwetsbaar. Daarbij zorgen hoge hypotheeklasten ervoor dat mensen minder andere dingen gaan kopen en dat is slecht voor de economie. [2] 
    • Het voornemen van het nieuwe kabinet om mensen weer te belasten voor de eigen woning als de hypotheekschuld is afbetaald, jaagt deze groep op fikse kosten. Vooral gepensioneerden worden erdoor geraakt. [3] 
    • Tegelijkertijd krijgen mensen met een hoge hypotheekschuld – zoals starters – vanaf 2020 minder maximale hypotheekaftrek: het nieuwe kabinet zorgt ervoor dat voor alle aftrekposten – inclusief de giftenaftrek - straks nog maar het laagste, nieuwe tarief geldt van 36,93 procent. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen