Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·ge·luk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksgeluk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

huwelijksgeluk o [1]

  1. het geluk dat men kan ervaren tijdens en door het huwelijk
    • Het zou niet de eerste keer zijn dat James Bond een getrouwde man is op het witte doek. In On Her Majesty’s Secret Service uit 1969 was George Lazenby als 007 ook getrouwd, alhoewel ook dat huwelijksgeluk van korte duur was. Twee jaar eerder trouwde Sean Connery’s Bond in You Only Live Twice, maar dat was onderdeel van een undercoveroperatie.[2] 
    • Opvallend is dat uit het onderzoek blijkt dat het omgekeerd niet zo werkt. Of de vrouw blij en gezond is; het maakt geen verschil voor het huwelijksgeluk.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 05 sep. 2017
  3. de Telegraaf 04 jan. 2016