huwelijksaankondiging

  • hu·we·lijks·aan·kon·di·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksaankondiging huwelijksaankondigingen
verkleinwoord

de huwelijksaankondigingv

  1. openbaarmaking dat men het voornemen heeft om met elkaar te trouwen in de gemeente waar het huwelijk wordt voltrokken
    • De Britse pers kijkt met een schuin oog naar Harry’s ex-vriendin Cressida nu Harry zijn verloving met Meghan Markle heeft aangekondigd. Is het daarom dat ze direct na de huwelijksaankondiging op haar Instagram een wijze levensles deelde?[2] 
  2. bekendmaking voor familie, kennissen en buurtgenoten dat men van plan is te trouwen
    • De twee trouwen niet voor de Italiaanse wet, maar toch zou het zomaar kunnen dat ze wat gebruiken uit het land overnemen. Onder andere het aankondigingspamflet zien Carolien en haar vriend wel zitten. “Mochten buurtbewoners het dan niet met het huwelijk eens zijn, dan kunnen ze binnen een bepaalde tijd bezwaar maken bij de gemeente. Ik zie het al voor me: Amsterdam volledig behangen onder alle huwelijksaankondigingen”, grapt ze op het blog Amayzine.com.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 29 nov. 2017
  3. de Telegraaf 27 jul. 2016