Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·le·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huurleger huurlegers
verkleinwoord huurlegertje huurlegertjes

Zelfstandig naamwoord

huurleger o [1]

  1. (militair) een leger dat betaald wordt om voor een opdrachtgever militaire taken te verrichten
    • Is er sinds 1950, toen onze troepen zich terugtrokken uit Indonesië, nog wel eens iets bedácht op het Ministerie van Defensie? Eigenlijk is de Nederlandse krijgsmacht de Nederlandse krijgsmacht niet meer. Het is een huurleger, een onderaannemer met twee grote klanten: de NAVO en de VN. Een tegelzetter. Vraag hem niet om een huis, hij wil alleen maar weten waar de badkamer komt. Ja natuurlijk, wij ‘praten mee’ en zo – de tegelzetter zit ook bij de bouwvergadering, maar veel te zeggen heeft hij meestal niet. [2] 
    • Na de snel besliste slag bij Groll trok Frederik Hendrik met zijn huurleger van 18.000 manschappen al snel verder. De verdedigingslinie werd afgebroken, omdat die immers niet meer nodig was. [3] 
    • Hoe meer verhalen Verhoeff hoort, hoe gecompliceerder hij de situatie vindt worden. „Volgens sommige goed geïnformeerde vrienden zouden er behalve Oezbeken en Kirgiezen nog meer groepen rondlopen. Er wordt gesproken over terroristische groepen of een huurleger, die wordt aangestuurd door oud-president Bakijev, die wraak wil nemen.” [4] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jan Kuitenbrouwer 24 juli 2014 Leunstoelgeneraals
  3. Reformatorisch Dagblad Albert-Jan Regterschot 28-08-2003 Souveniertje Frederik Hendrik eeuwen verborgen
  4. Reformatorisch Dagblad 21-06-2010 „We jagen ze allemaal het land uit”
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be