• huur·baas
enkelvoud meervoud
naamwoord huurbaas huurbazen
verkleinwoord

de huurbaasm

  1. (beroep) verhuurder van onroerend goed
     Zalenverhuurder Ramazan Bozdag is hard geraakt door de coronacrisis maar wil de handdoek niet in de ring gooien. Hij heeft een lening afgesloten en de juridische strijd aangebonden met zijn huurbaas, die hem in december geen huurkorting meer wil geven.[2]
     Volgens TNO gaat het om verschillende groepen die hier last van hebben. Zoals mensen die een huis hebben gekocht van de woningcorporatie waarvan ze eerst huurden. De onderhoudskosten die daarbij komen kijken kunnen tegenvallen, waardoor het onderhoud soms niet wordt uitgevoerd. Een andere groep bestaat uit huurders in de vrije sector van wie de huurbaas ook niet wil investeren in het woningonderhoud.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ramazan komt tienduizenden euro's tekort maar vecht door” (04-01-2021), NOS
  3.   Weblink bron “Energiearmoedebeleid moet beter: 'Houd rekening met mensen met kleine beurs'” (02-11-2020), NOS