Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hulp·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hulpgever hulpgevers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hulpgeverm

  1. de algemene benaming voor een persoon die hulp verleent aan een slachtoffer
    • Maar wat als de medewerkers vermoeden dat er strafbare feiten zullen worden gepleegd, of al gepleegd zijn? ‘Dan kunnen zij dat doorgeven aan politie en parket’, zegt De Boeck. ‘Zijzelf respecteren het beroepsgeheim van de hulpgever, maar de politie kan wel IP-adressen of telefoongegevens achterhalen als er gevaar is.’ [1] 
    • Ik neem een folder mee. Je blijkt hier ook een opleiding tot "Emotioneel-Spiritueel Hulpgever" te kunnen volgen. [2] 
Synoniemen
Hyponiemen
Antoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen