Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·ze·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hozebek hozebekken
verkleinwoord hozebekje hozebekjes

Zelfstandig naamwoord

de hozebekv / m

  1. (straalvinnigen) (visserij) bepaald soort vis, Lophius piscatorius  , gekenmerkt wordt door een grote bek
    • De hozebek eet allerlei andere vissen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen