houtvlotter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: houtvlotter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɑutflɔtər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- hout·vlot·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | houtvlotter | houtvlotters |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de houtvlotter m
- (beroep) (scheepvaart) bestuurder van een vaartuig dat bestaat uit bijeengebonden stammen
- ▸ Niet dat zijn ambities nu zo ver reiken: hij wil de beste houtvlotter worden: een man die op de samengebonden boomstammen stroomafwaarts vaart, om de koopwaar daar bij de handelspartners af te leveren.[2]
- ▸ Rond Tilburg fotografeerde hij boeren op het land, moeders in de weer in boerenkeukens, wevers en likeurstokers in de fabriek. In Rotterdam waren het lantaarnschoonmakers, houtvlotters, bouwvakkers en dienstbodes.[3]
Gangbaarheid
- Het woord houtvlotter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Arjen Fortuin“Wie vindt een bos nou lelijk – Driessen schrijft beter dan goed” (1 april 2016) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Eddie Marsman“Druipend van toeval” (19 januari 2001) op nrc.nl