hosten
Nederlands
Uitspraak
- [A] Geluid: hosten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɔstə(n) / (2 lettergrepen)
- [B] Geluid: hosten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɔstə(n) / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- hos·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hosten |
hostte |
gehost |
zwak -t | volledig | [A] |
Werkwoord
[A] hosten
- overgankelijk (informatica) via een netwerk toegankelijk maken
- ▸ Vier Nederlanders waren volgens de Duitse justitie betrokken bij het hosten van verschillende digitale marktplaatsen, waar onder meer narcotica werd aangeboden.[1]
- overgankelijk als gastheer mogelijk maken
- ▸ Als eigenaar van PIP verdien ik maandelijks ongeveer 1.200 euro bruto, daarnaast verdien ik nog zo’n 400 euro met de breakdancelessen die ik geef en 300 euro met het hosten en presenteren van evenementen.[2]
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hossen |
[B] hosten
- meervoud verleden tijd van hossen
- Wij [B] hosten.
- Jullie [B] hosten.
- Zij [B] hosten.
- Wij [B] hosten.
- ▸ De sport was al tot het grootste massabedrijf ter wereld geworden. Tienduizend- of meer koppige menigten raakten in ongezonde vervoering, brulden en hosten er een paar weken op los, en als het festijn was afgelopen kwamen de verantwoordelijken tot de ontdekking dat ze met een stuk of wat onbruikbare bouwwerken zaten opgescheept.[3]
Gangbaarheid
- Het woord hosten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "hosten" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Maartje Geels“Vier Nederlanders in Duitsland verdacht van ernstige cybercrime” (7 april 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron David Schoch interview door Cecile Elffers“Ik kan verrast zijn dat mijn geld op is” (5 juni 2013) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron H.J.A. Hofland“De Spelen” (3 juli 2009) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be