Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·rood
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen hoogrood
verbogen hoogrode
partitief hoogroods

Bijvoeglijk naamwoord

hoogrood [1]

  1. diep rode kleur die ontstaat in het gelaat van iemand die heftig bloost
    • En dan zomaar tegen haar roepen: ‘Het is uit, ik heb geen zin je nog een keer te ontmoeten.’ Het balletje valt haar uit de handen en huppelt weg. ‘Ik bedacht dat haar wangen hoogrood waren en ik vond dat zij nu een spitse neus had.’ Ze smijt de deur dicht. Hij begrijpt niet wat hij heeft gedaan, en gaat maar naar de bioscoop. Balletje nog in de hand. Wat is het leven vreemd! [2] 
    • Ik kende de overgang al vroeg. Thuis ben ik de jongste. Mijn moeder kreeg mij op 43-jarige leeftijd. Ik was nog geen tien jaar oud toen ze begon te spreken over ‘de gloeiende vijf’, de opvliegers die ze een paar keer per dag had, waarbij ze een hoogrode kleur kreeg en flink zweette. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen