homilie
  • ho·mi·lie
enkelvoud meervoud
naamwoord homilie homilieën
verkleinwoord

de homiliev

  1. prediking van een geestelijke in een rooms-katholieke eucharistieviering waarin de priester de Schriftlezingen uitlegt aan de gelovigen
    • De paus werd tijdens zijn homilie (preek) diverse malen onderbroken door gejuich en applaus, met name toen hij sprak van het belang van natuurbescherming. [3] 
    • 'Wees beschermers van Gods gaven, vermijd de vernietiging van de natuur, bescherm menselijke relaties', aldus de paus. Willem-Alexander en Máxima die met minister-president Mark Rutte en tal van andere hoogwaardigheidsbekleders naar de homilie luisterden, vonden 'het persoonlijke stempel' dat de paus daarin legde 'opvallend'. [4] 
32 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]