Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hogen
hoogde
gehoogd
zwak -d volledig

Werkwoord

hogen

  1. overgankelijk hoger maken; hoger doen worden
  2. overgankelijk (kunst) een afbeelding van hooglichten voorzien
Hyponiemen

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen