• her·val·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hervallen
herviel
hervallen
klasse 7 volledig

hervallen

  1. ergatief opnieuw ziek worden
    • Maaike dacht van de kanker genezen te zijn maar zij is helaas hervallen. 
  2. ergatief opnieuw in een slechte gewoonte vervallen [1]
    • Zij heeft wel vaker het alcoholmisbruik gestaakt maar ze herviel telkens weer. 
  • Het woord is met name in België in zwang.
vervoeging van: hervallen…
geen verbogen vorm

hervallen

  1. voltooid deelwoord van hervallen
61 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]