Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·stel·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord herstelling herstellingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de herstellingv

  1. weer in orde maken van iets wat stuk is
    • De schuit had dikwijls herstelling nodig, hij zag wel dat zij nog maar kort mee zou kunnen en dat hij een andere zou moeten hebben ook al keerde Marie niet weerom. [2]
  2. (juridisch) ongedaan maken van nadelen die het gevolg zijn van onrecht
  3. (verouderd) terugkeer naar hoe het eerder was
    • De ironie daarbij was dat de patriotten om het hardst betoogden dat zij helemaal niets nieuws wilden, maar juist uit waren op "Grondwettige Herstelling", zoals de titel van hun belangrijkste programmatische geschrift luidde.  [3]
  4. (verouderd) gezond worden of maken
    • Haar herstelling had maanden geduurd. Nu werd ze beter; nu zou ze weldra weer kunnen beginnen. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen