Nederlands

Uitspraak
Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • her·bouw

Werkwoord

vervoeging van
herbouwen

herbóúw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbouwen
    • Ik herbouw. 
  2. gebiedende wijs van herbouwen
    • Herbouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbouwen
    • Herbouw je? 
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van bouw met het voorvoegsel her-
enkelvoud meervoud
naamwoord herbouw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hérbouw m

  1. het opnieuw opbouwen van iets
    • De herbouw van dat gebouw is nog steeds niet voltooid. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be