herbouw
- Geluid: herbouw (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɛrbɑu / (2 lettergrepen)
- Geluid: herbouw (hulp, bestand)
- IPA: / hɛrˈbɑu / (2 lettergrepen)
- her·bouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | herbouw | - |
verkleinwoord | - | - |
de hérbouw m
- activiteit waardoor iets opnieuw tot stand komt
- De herbouw van de brug is nog steeds niet voltooid.
vervoeging van |
---|
herbouwen |
herbóúw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbouwen
- Ik herbouw.
- gebiedende wijs van herbouwen
- Herbouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herbouwen
- Herbouw je?
- Het woord herbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herbouw" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be