• he·mels
  • afgeleid van hemel met het achtervoegsel -s
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hemels hemelser hemelst
verbogen hemelse hemelsere hemelste
partitief hemels hemelsers -

hemels [1]

  1. afkomstig van de hemel of zich daarin bevindend
  2. schitterend
     Drie nachten bleef ik in deze hemelse tuin en genoot van films en gesprekken met de andere hikers.[2]
  3. (van gerechten) lekker, zalig, verrukkelijk, heerlijk

de hemelsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hemel
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be