Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • helm·bind·sel
Woordherkomst en -opbouw
Eerste vermelding in 1854 in een boek van J. Pereira "Handleiding tot de leer der geneesmiddelen"
enkelvoud meervoud
naamwoord helmbindsel helmbindsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het helmbindselo

  1. (plantkunde) deel van de helmknop van een bloem dat de beide helmhokjes verbindt en een voortzetting van de helmdraad vormt
    • De helmknoppen onderscheiden zich in dit geslacht door buitengewoon groote helmbindsels die met elkander tot een zes-kantigen en zes-slippigen beker zijn verenigd, [...][1] 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Teysmannia, Volume 2, 1891


 
Die anatomie van ’n blom. 1. volwasse blom 2. stempel 3. styl 4. helmdraad 5. blomas 6. knoop 7. stingel 8. heuningkelk 9. meeldraad 10. vrugbeginsel 11. saadknop 12. helmbindsel 13. mikrosporangium 14. helmknop 15. blomdek 16. kroonblaar: blomkroon 17. kelkblaar: blomkelk.


Afrikaans

Woordafbreking
  • helm·bind·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord helmbindsel helmbindsels

Zelfstandig naamwoord

helmbindsel

  1. (plantkunde) helmbindsel