• IPA: /(x)hɛɪvɐs/

heives

  1. knus
  2. aangenaam

heives o

  1. ongemuteerd onverkleind locatief enkelvoud van heim
  2. ongemuteerd onverkleind locatief enkelvoud van hoes
    «Ich gaon heives
    Ik ga naar huis.