Nederlands

 
handgeklap
Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·ge·klap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handgeklap
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

handgeklap o [1]

  1. geluid maken door beide handen met kracht tegen elkaar te slaan om het ritme aan te geven
    • Pillendraaier & Pennenlikker!' riep Pocock toen hij Henry & mij zag. `Zijt gij gekomen om onze maagdelijke zusters voor mijn schurftige draak te behoeden?' Pocock danste, onder handgeklap & liederlijk gelach van de zeelieden, op vulgaire wijze met een marlpriem. Henry repliceerde lachend dat hij zijn maagden liever zonder baard zag. Het vinnig weerwoord van Pocock over de baard van een maagd is te obsceen om hier te worden weergegeven.[2] 
    • Nu zouden al die andere stenen ook wel zijn gezwicht voor zijn zingen, maar het luid gekrijs, het handgeklap, de klank van kromgebogen toeters, van timpaan en Bacchuskreten hebben zijn citerzang gedempt, en toen de dichtersstem niet meer te horen was, heeft steen na steen zijn bloed gedronken. [3] 
Synoniemen
  1. teken van waardering
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Mitchell, David
    Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 523
  3. Ovidius Metamorphosen vertaald door M. d'Hane-Scheltema 1993 ISBN 90-253-3099-1 boek X 15 - 19