Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·af·druk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handafdruk handafdrukken
verkleinwoord handafdrukje handafdrukjes

Zelfstandig naamwoord

de handafdrukm

  1. de afdruk van een hand op een voorwerp
    • De dag nadat ik de ramen had gewassen stonden de handafdrukken van mijn geliefde dochter al weer op de ruiten. 
    • Annemiek opent de zwarte tent. Met het roetkwastje begint ze over gladde oppervlakten te strijken, reliëf verstoort het lijnenbeeld. Eerst het tentzeil, dan de lichtkap. Vingerafdrukken doemen op. Ze kan de lijnen dromen. „Als ik in De Bijenkorf ben en ik zie zo’n dikke handafdruk op de draaideur, denk ik soms: hé, dat is een mooie om een spoor af te trekken.” [1] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Martin Kuiper Freek Schravesande 20 juli 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be