Nederlands

 
halfnaakte krijger
Uitspraak
Woordafbreking
  • half·naakt
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen halfnaakt
verbogen halfnaakte
partitief halfnaakts

Bijvoeglijk naamwoord

halfnaakt [1]

  1. half gekleed maar ook half ontkleed
    • Khadija (32), moeder van vier kinderen, maatschappelijk werkster zonder betaalde baan, draagt een donkerblauwe boerka. Alleen haar ogen zijn zichtbaar. Voor haar zou het ook als pesten voelen als ze zich niet meer zou mogen kleden als zij wil. „Ik begrijp het niet”, zegt ze. „Vrouwen mogen toch ook halfnaakt lopen? Wie doe ik er kwaad mee? Soms zou ik mensen wel willen toeschreeuwen: weet je wel hoe aardig ik ben?”[2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jannetje Koelewijn 23 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be