• grond·vest
enkelvoud meervoud
naamwoord grondvest grondvesten
verkleinwoord

de grondvestv

  1. (verouderd) (bouwkunde) constructie in de grond die een stevige basis vormt om er een gebouw op te bouwen
      Wy zynder eens geweest; met Iuda is 't gedaen,
    En Sions grondvest grynst mismaeckt den Hemel aen:
    Des Heeren heylighdom ach! ach! 't gaetme aen de zinnen,
    Ter hellen neergezackt is met zyn hooge tinnen.
    [3]
  2. (verouderd) (figuurlijk) onveranderlijk en onmisbaar uitgangspunt voor verdere activiteit, organisatie of redenering
      Een goede Opvoedinge der Kinderen, is de grondvest der Borgerye, en het wel-wesen van Landen en Staaten.[4]
  • Het enkelvoud wordt vanaf de 18e eeuw nauwelijks meer gebruikt, het meervoud is gangbaar gebleven.
vervoeging van
grondvesten

grondvest

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van grondvesten
  2. gebiedende wijs van grondvesten
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. grondvest op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Hierusalem verwoest.” (1620), Dirck Pietersz., Amsterdam, p. 2
  4.   Weblink bron
    Hendrik Smeeks (ed. P.J. Buijnsters)
    “Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes.”, herdruk (1976; 1e druk 1708), W.J. Thieme & Cie, Zutphen, ISBN 90 03 21770 X, p. 157 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be