gratos
gratos
- (spreektaal) voor nop, voor niks
- «Moi je connais le videur de cette boîte, je rentre gratos.»
- Ik ken de uitsmijter van die danstent, ik kom gratis binnen. [1]
- «Moi je connais le videur de cette boîte, je rentre gratos.»
gratos
- mannelijk meervoud van grato