Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking

grab·be·len

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grabbelen
grabbelde
gegrabbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

grabbelen

  1. graaien
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
grabbelen grabbelde grabbelden gegrabbeld
   volledig   

Werkwoord

grabbelen

  1. met wilde gebaren grijpen, grabbelen
Overerving en ontlening