Engels

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

goodness

  1. goedheid
  2. (eufemisme) God

Tussenwerpsel

goodness

  1. drukt verbazing uit: hemeltje! Ach goeie! Nou zeg!
    «Goodness gracious! What a crowd!»
    Hemeltjelief! Wat een menigte!