• ge·vraag
enkelvoud meervoud
naamwoord gevraag
verkleinwoord

het gevraago

  1. aanhoudend of voortdurend vragen
    • Louise begreep den man niet. Zoo'n mengeling van banaal gevraag en opdringerige belangstelling had ze nog nooit in 'n mensch ontmoet. En dat provinciaalsch accent, wat hinderde 't haar, al die snijdende en spits-stootende ennetjes! [2] 
79 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]