getuigen
- ge·tui·gen
- In de betekenis van ‘als getuige verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van tijgen met het voorvoegsel ge-
- Afgeleid van getuige [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
getuigen |
getuigde |
getuigd |
zwak -d | volledig |
getuigen
- inergatief ~ over: een veelal beëdigde verklaring afleggen ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
- Hij zal daarover getuigen kunnen.
- Eén getuige is geen getuige
1. een veelal beëdigde verklaring afleggen ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
de getuigen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord getuige
- Het woord getuigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getuigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "getuigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ getuigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be