Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·tui·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘als getuige verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van tijgen met het voorvoegsel ge-
  • Afgeleid van getuige [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
getuigen
getuigde
getuigd
zwak -d volledig

Werkwoord

getuigen

  1. inergatief ~ over: een veelal beëdigde verklaring afleggen ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
    • Hij zal daarover getuigen kunnen. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Eén getuige is geen getuige
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de getuigenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord getuige

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen