getandenknars
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·tan·den·knars
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van tandenknarsen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getandenknars | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het getandenknars o
- het aanhoudend met de tanden knarsen
- Ik kan niet slapen van je getandenknars.