Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·tan·den·knars
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord getandenknars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het getandenknarso

  1. het aanhoudend met de tanden knarsen
    • Ik kan niet slapen van je getandenknars.