• ge·schied·kun·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geschiedkundig geschiedkundiger geschiedkundigst
verbogen geschiedkundige geschiedkundigere geschiedkundigste
partitief geschiedkundigs geschiedkundigers -

geschiedkundig [1]

  1. betrekking hebbend op de geschiedkunde
    • Hij deed geschiedkundig onderzoek in de archieven van het gemeentehuis. 
  2. kundig zijn van de geschiedenis
    • Hij had een zeer grote geschiedkundige kennis over zijn stad.