gemeentewerk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gemeentewerk (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈmentəˌwɛrək / (4 of 5 lettergrepen)
Woordafbreking
- ge·meen·te·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gemeente zn en werk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemeentewerk | gemeentewerken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gemeentewerk o
- wat wordt gedaan of gemaakt in dienst van de lokale overheid
- Ongeveer een kwart van de raadsleden vulde een uitgebreide vragenlijst in. Van hen vindt ruim een kwart dat het raadswerk te veel tijd kost. Vrouwen besteden gemiddeld 18 procent meer tijd aan het gemeentewerk dan hun mannelijke collega's.[1]
- ▸ Stratenmakers wurmden in den grond en een riool lag bloot. ‘Gemeentewerk als in Amsterdam,’ verwonderde zich even Theobald, dadelijk overmachtigd.[2]
- (religie) (protestant) activiteiten gericht op het functioneren van een plaatselijke kerkgemeenschap
- ▸ In werkelijkheid waren er, behalve ziekentroosters, in heel het wijde gebied der Compagnie op éen tijdstip (1681) maar vijfendertig predikanten, en die moesten eerst en vooral het gewone gemeentewerk waarnemen onder hun landgenoten en de inlandse Christenen in de Molukken en elders.[3]
Gangbaarheid
- Het woord gemeentewerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Volkskrant 2 maart 2010,
- ↑ Weblink bron Jac. van Looy“Reizen.” (1913), S.L. van Looy, Amsterdam, p. 216 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Weblink bron P. Geyl“Geschiedenis van de Nederlandse stam. Deel 2”, herziene uitgave (1949), Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam/Antwerpen, p. 131 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren