Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·mak·huis·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord gemakhuisje gemakhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het gemakhuisjeo dim. tant.

  1. plee in een afzonderlijk gebouwtje; huisje (achter op het land of in de tuin) (vaak geplaatst op een beerput) waar men zijn behoefte kan doen, schijthuis, buitenprivaat

Gangbaarheid

Verwijzingen