gelukzak
- ge·luk·zak
- samenstelling van geluk zn en zak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelukzak | gelukzakken |
verkleinwoord | gelukzakje | gelukzakjes |
de gelukzak m
- iemand die veel toevallig voordeel heeft
- ‘Gelukwensen, Pierre!’ zeiden een drietal jongelui, terwijl ze kwamen toegelopen om hem de hand te drukken. ‘Kerel, ben jij een gelukzak’, zei een andere. [1]
- Het woord gelukzak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelukzak" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Berkhof, A.Veel geluk, professor!. 5e druk (2001) Standaard Uitgeverij, Antwerpen; ISBN 90 02 20986 X; p. 183; geraadpleegd 2017-06-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be