Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gei·ten·haar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geitenhaar [3] geitenharen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het geitenhaaro

  1. weefsel gemaakt uit de haren van geiten Capra aegagrus hircus  
    • Ik verlang naar de tent van geitenhaar, weg uit het huis van leem,
      Zoals ik verlang naar een horizon vol witte kamelen.
       [2]
  2. vacht van de geit Capra aegagrus hircus  
    • In de film draagt Hiddleston een zwarte pruik van mensen- en geitenhaar. [3]
  3. enkel draadje uit de vacht van een geit Capra aegagrus hircus  
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3] harrewarren over een geitenhaar
    ruzie maken over iets onbenulligs

Gangbaarheid

Verwijzingen