Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·flik·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geflikker
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geflikker o [1]

  1. voortdurend veranderen van de lichtsterkte (van een kaars)
    • Dankzij een leeggewicht van minder dan 900 kg rijdt de Ignis verrassend pittig. Hij heeft een kleine draaicirkel en toont zich wendbaar in het stadsverkeer. Om tempo te houden moet regelmatig worden teruggeschakeld. Een verbruik van 5,5 liter is reëel. De rijhulpsystemen zijn soms overactief, vooral de alarmwaarschuwing wanneer je te snel een ander voertuig nadert. Dat gaat gepaard met veel geluid en geflikker op het dashboard. [2] 
    • JCDecaux heeft geen enkel belang bij hinderlijke geflikker of negatieve reacties van Amsterdammers, zegt Majoor. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen