geelgors
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- geel·gors
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
- samenstelling van geel bn en gors zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geelgors | geelgorzen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (zangvogels) Emberiza citrinella veel voorkomende gors met hoofdzakelijk geel verenkleed
Hyperoniemen
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord geelgors staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "geelgors" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ geelgors op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).