Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gauw·ziek·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gauwziekte
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gauwziektev

  1. (evenhoevigen) hartverlammende ziekte bij schapen door eten van vergiftigde bladeren

Gangbaarheid