ganneven
- gan·ne·ven
- via Bargoens van Hebreeuws גָּנַב (ganáv); ook op te vatten als gannef met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ganneven |
gannefde |
gegannefd |
zwak -d | volledig |
ganneven
- (Jiddisch-Hebreeuws) stelen, pikken[2]
- Hep-ie gegannefd?... vroeg Karel. [3]
de ganneven mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord gannef
- En toch zou-ie der vandaag geen stap mee durven doen, nou gister een van die ganneven van de fabriek is opgebracht (…) [4]
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Querido, I.De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 6e druk (1925) Scheltens & Giltay, Amsterdam; p. 64; geraadpleegd 2016-01-11
- ↑ Goudsmit, S.Jankef's oude sleutel. (1930) E.M. Querido, Amsterdam; p. 163; geraadpleegd 2016-01-11
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord ganneven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.