galmgat
  • galm·gat
enkelvoud meervoud
naamwoord galmgat galmgaten
verkleinwoord

het galmgato

  1. een opening in een muur ter hoogte van de luidklokken, zodat het geluid van de klokken naar buiten kan
    • Een piet bleek vooruitgesneld en had de toren beklommen. Vanuit een galmgat liet hij zich vervolgens zakken. De abseilende piet had kort tevoren een doos naar beneden gegooid, waarin een grote rode knop op een afstandsbediening zat. Toen Sint hier op drukte, begon het vernieuwde carillon in de Joris-toren sinterklaasliedjes te spelen. [2] 
    • Het brokstuk dat maandagmiddag van de Pancratiuskerk in Haaksbergen viel was afkomstig uit het bovenste galmgat van de toren. [3] 
66 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]