Nederlands

 
fruitvlieg
Uitspraak
Woordafbreking
  • fruit·vlieg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fruitvlieg fruitvliegen
verkleinwoord fruitvliegje fruitvliegjes

Zelfstandig naamwoord

de fruitvliegv / m

  1. (tweevleugeligen) Drosophilidae   insect uit een familie van vliegen met grote diversiteit die voorkomen over de hele wereld. Het bekendste familielid is Drosophila melanogaster   vanwege de gunstige eigenschappen voor genetisch onderzoek
    • De Aziatische fruitvlieg is bezig aan een opmars in Europa.[1] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen